De geschiedenis van Noord
De Van der Pekbuurt is gebouwd in de Buiksloterhampolder. Wie daar nu werkt en woont, weet misschien niet dat daar vroeger zee was. De Buiksloterham was een stuk water in het IJ, een soort inham tussen rechts landtong van de Volewijck en links een kleinere landtong, de Nes.
Buikslotermeer
De meeste polders in Noord-Holland werden aan het begin van de 17e eeuw met behulp van windmolens drooggemalen. In 1612 viel het zeer grote Beemstermeer, droog, Er werden daarbij 50 poldermolens gebruikt. De Beemster was in zijn tijd een absoluut wereldwonder. Nu staat die polder op de Werelderfgoedlijst. Na de Beemster volgden de Schermer (1626), de Purmer (1622) en de Wijde Wormer (1635). De Beemster bleek zeer goede landbouwgrond op te leveren, andere polders zoals de Schermer en de Heerhugowaard waren alleen voor grasland geschikt. Achter Buiksloot werden in 1627 de Buikslotenmeer, het Bijlmermeer en het Broekermeer drooggemalen, ook die leverden alleen grasland op.
Het zoute water van de Ham
Het IJ was toen nog een zeearm van de Zuiderzee, waardoor men in de haven van Amsterdam en langs de Waterlandse Zeedijk te maken had met eb en vloed. Bij zwaar weer en noordwestenwind werd het water van de Zuiderzee hoog opgestuwd in het IJ. Maar de veerschepen tussen Amsterdam en Buiksloot moesten bij weer of geen weer dagelijks de oversteek maken. Dan moesten de passagiers ten westen van de Buiksloterkerk – waar de haven toen was – over de dijk heen naar trekschuiten lopen die het verdere vervoer naar de steden van Waterland verzorgden. (Op de kaart net boven de D van Den Ham.) Dat was de gewoonte vanaf de Middeleeuwen en dat duurde tot 1661.
Buiksloterkanaal.
Om de tocht naar Buiksloot geriefelijker te maken werd er in het midden van de zeventiende eeuw met mankracht een kanaal door de Volewijck gegraven: de Buikslotertrekvaart. De oversteek over het IJ was nu korter, vanaf het Tolhuis konden de zeilschuiten verder gejaagd worden naar Buiksloot. Aan de andere kant van de dijk vertrok het binnenveer: de trekschuitverbinding met Purmerend, Monnickendam en Edam. De Buiksloterham bleef open water.
Willemsluizen en Noord-Hollands kanaal
In 1824 werd de Willem I sluis geopend: de toegang tot het pas gereedgekomen Noord-Hollands kanaal. Grote zeeschepen, zelfs de grootste driemasters van die tijd, hoefden nu niet meer over de lastige Zuiderzee naar de Noordzee te varen. Ze werden door paarden (16 voor de allergrootste schepen) gejaagd en onderweg konden die ververst worden zodat er geen oponthoud ontstond. De schepen moesten via de draaikom door de smalle waterkering in Buiksloot manoeuvreren, wat daar veel extra drukte maar ook klandizie voor de vele herbergen opleverde. Langs de Willem I sluis werden het huis van de sluiswachter en de huisjes voor sluisarbeiders gebouwd.
Een polder in zee
Het inpolderen van een stuk open zee, zoals bij de Buiksloterham, was heel iets anders dan het droogmalen van een meer. Er moest in het zeewater een dam worden gelegd om het zo ontstane meer droog te kunnen droogmalen. Amsterdam begon er in 1848 zelf mee, liet het werk als werkverschaffing met het geld van filantropen door werklozen uitvoeren, maar toen het geld op was werd het stuk water verkocht aan ondernemer F.W.J. Beukman. Hij wist de polder in 1851 binnen een jaar droog te malen met een stoomgemaal en ging zijn helft exploiteren als landbouwgrond, wat Texelaar Keijser na aankoop van de andere helft ook deed. Voor het dagelijks werk werden boeren uit De Streek (gebied tussen Hoorn en Enkhuizen) aangetrokken, experts in het telen van peulvruchten. Amsterdam keek voorlopig niet meer naar de polder om. Er werden langs de Laanweg, parallel aan het kanaal, enkele boerderijen en arbeidershuisjes gebouwd. Op de plaats waar nu de St.Ritakerk staat, bouwde Beukman een herenhuis met daarachter een grote zaadschuur en bijgebouwen. In 1862 overstroomde de Buiksloterham. De schade werd hersteld met onder andere via de kerk geworven geld uit de streek waar de boeren vandaan kwamen. Later woonde rentmeester Reinders Folmer daar tot het huis in 1914 moest wijken voor de stadsuitbreiding.
Nieuw Tolhuis en Centraal Station
In 1859 werd het nieuwe Tolhuis geopend, het gebouw dat er nu nog staat. De Tolhuistuin werd opnieuw aangelegd. Vanaf 1865 werd op een opgespoten eiland voor de stad en begin gemaakt met de bouw van het Centraal Station. Dat bedierf voorgoed het prachtige panorama van de stad dat je op de punt van de Volewijck vanuit de Tolhuistuin zo mooi kon zien.
Noordzeekanaal en Noorder IJpolder
Door de aanleg van de Oranjesluizen werd het IJ vanaf 1872 een binnenwater. Het Noordzeekanaal werd in 1876 geopend. Bij Haarlem moesten de duinen daarvoor doorgraven worden, in het IJ ontstond de vaargeul door inpoldering van het aangrenzende water. Zo werd onder andere de Noorder IJpolder voor Oostzaan drooggelegd, waarin in 1921 Tuindorp Oostzaan werd gebouwd. Ook een stuk van de Nieuwendammerham werd ingepolderd.
Buiksloterham wordt ingelijfd
In 1886 werd de grens tussen Buiksloot en Amsterdam verlegd. De Buiksloterham die tot dan toe bij Buiksloot hoorde, werd Amsterdams gebied. Het duurde daarna, zoals we weten, nog lang voordat de stad ook werkelijk een plan had voor het gebruik van de polder.
Een deftige straat langs de Laanweg
Zo kon het gebeuren dat enkele ondernemende Amsterdammers vanaf 1898 stadsvilla’s en etagehuizen langs de Laanweg ging bouwen. Aannemer Mohrman leverde aan de huizen en de straat vanuit zijn timmerwerkplaats elektriciteit. Het was de eerste elektrisch verlichte straat van Amsterdam. Er waren enkele grote bedrijven en ook enkele winkels.