Jan Ernst van der Pek
Jan Ernst van der Pek (1865-1919) studeerde architectuur in Delft, de opleiding die in 1905 Technische Hogeschool ging heten. Daar stimuleerde Baltus Pekelharing de studenten binnen en buiten zijn colleges zich in te zetten voor de verbetering van de woontoestand van de allerarmsten. Maar in zijn biografie wordt een mogelijk verband met het klasje van Peek niet gelegd. Van der Pek zette zich met Berlage af tegen de te zeer op vorm en versiering gerichte architectuur en pleitte voor meer constructieve, eenvoudige en rationele bouwkunst. In zijn gepubliceerde artikelen en toespraken is hij meer een sociaal-liberaal dan een socialist.
Onderzoek in de Jordaan
Een grote omslag in zijn denken en handelen vond plaats toen Jan Kruseman (1867-1949) hem in 1893 betrok bij het onderzoek naar de woontoestanden van arbeiders. Van der Pek werd gekoppeld aan een onderzoeker die de toestand in het noorden van de Jordaan onderzocht. Hij heeft daarbij prachtige tekeningen gemaakt. Want door daadwerkelijk de krotwoningen, kelderwoningen en volgebouwde achtererven te bezoeken, wist hij nu niet alleen theoretisch maar ook praktisch wat hem te doen stond. Hem werd gevraagd 120 woningen te bouwen op een terrein dat met hulp van filantropen opgekocht was om de onbewoonbare huizen daar te slopen en betere arbeiderswoningen te bouwen. Dat project – dat door prijsopdrijving van de grondeigenaren bij voorbaat veel te duur was – moest de politiek en de regering overtuigen van de noodzaak van een woningwet die onder andere onteigening mogelijk zou maken. In 1901 kwam die woningwet er.
Lindengracht – Goudsbloemstraat
Van der Pek probeerde zijn ontwerp voor het blok Lindengracht – Goudsbloemstraat aanvankelijk zo te maken dat alle bewoners van de gesloopte woningen in de nieuwbouw terug zouden kunnen keren. Maar om de ruimte voor tuintjes te behouden, moest hij daarvan afzien. Het bijzondere van zijn ontwerp is dat hij de eenkamerwoningen niet rug-aan-rug plaatste zoals meestal gedaan werd. Hij scheidde die woningen door een binnenruimte van 6×3 meter. En om ruimte voor de tuintjes te behouden verkleinde hij de diepte van de tweekamerwoningen enigszins.
De indeling van de eenkamerwoningen was zodanig dat het gezin voor slapen en wonen weliswaar één kamer deelde, maar dat er nu een aparte afsluitbare keuken was en een aparte wc, beide met stromend water en een aansluiting op een beerput onder de straat. Keuken en kamer hadden elk een eigen schoorsteen. De te openen ramen en de binnenruimte aan de achterzijde van de woning maakten de kamer lichter en luchtiger. Elke eenkamerwoning had twee of drie bedsteden met ventilatie. De benedenwoningen die aan de tussenstrook grensden hadden met houten hekken afgezette tuintjes. Bij het ontwerp van deze woningen had Louise Went al grote invloed, doordat Van der Pek en zij nauw samenwerkten.
De tweekamerwoningen hadden een voor- en een achterkamer met daartussen een alkoof met bedsteden. De grootste kamer was 16 m2 groot, de kleinste 12 m2. De kleinste kreeg in verband met extra belasting geen schoorsteen en was gedacht als de ‘mooie kamer’. De bovenverdiepingen hadden een kinderbedstee, een toilet, een keuken en een klein balkon. Zo’n balkon werd als een noodzakelijkheid gezien voor werkjes die je beter niet binnen zou doen: groenten schoonmaken, de was doen en de was drogen.
Nut en schoonheid
Hoewel het nut van het ontwerp voorop stond, wist Van der Pek de arbeiderswoningen toch een fraai uiterlijk te geven. Iets wat hij daarna ook in de Van der Pekbuurt zou nastreven. Volgens Berlage moest architectuur een karakteristiek silhouet hebben in harmonie met een eenvoudige onderbouw. Van der Pek wilde de bouwers van een woning het gevoel geven niet alleen aan iets nuttig, maar ook aan iets schoons te hebben meegewerkt. Dat is eigenlijk ook de kern van een rede die Van der Pek in 1908 in Arti et Amicitiae uitsprak over de bijzondere positie van de bouwkunst binnen de kunsten.
Louise Went en Van der Pek
Alles in het bouwproject in de Jordaan moet voorbeeldig zijn. De arbeidscondities tijdens de bouw en de wooncondities na de oplevering. Voor dat laatste werd Louise Went (1865-1951) als woningopzichteres verantwoordelijk. Geheel in de geest van haar leermeesteres Octavia Hill haalde ze niet alleen wekelijks de huur op bij de gezinnen, ze probeerde ook goed samenleven in de trappenhuizen en in het woningblok te bevorderen. Ze gaf de huisvrouwen allerlei suggesties om hun woning efficiënter te gebruiken. Dat leverde haar natuurlijk soms conflicten op, maar over het algemeen ook grote waardering van de bewoners. Na de voltooiing van het woonblok hield Van der Pek geregeld contact met Louise Went als hij zich op de hoogte stelde van hoe het er toeging. In 1901 traden ze met elkaar in het huwelijk en bleven ze actief samenwerken. In veel van de projecten die Van der Pek ontwierp zijn zeker de invloeden van Louise Went te merken: zij wist als opzichteres beter dan hij wat er in en rond de woningen nodig was om het samenleven binnen het gezin en het samenleven binnen de buurt te bevorderen:
- ieder gezin een eigen voordeur
- openslaande ramen en luchters om de huizen goed te kunnen doorluchten
- aparte slaapkamers voor ouders en kinderen
- een afsluitbare keuken
- een watercloset
- alle huizen een tuintje of een klein balkon
- aan de straat kleine voortuintjes
- ook pleinen met openbaar groen
- een stratenpatroon dat de buurt een dorps karakter geeft
bron voornamelijk: Carol Schade. Jan Ernst van der Pek. Pionier van de Volkshuisvesting.